STATIONS WANDELPAD

Groeve St. Josef

Langs het transformatorhuisje van de voormalige betonfabriek bereiken we na een paar meter de zeer zorgvuldig aangelegde groeve St. Josef. Hier werd al na een paar meter een goede leisteenlaag bereikt die direct door middel van de beide voorste, ongeveer 42 m² en 85 m² grote kamers werd ontgonnen. Tegelijkertijd werd er in een halve cirkel om deze laag heen bewogen om deze dieper in de berg ook te kunnen ontginnen. De leisteen werd in het achterste deel van de groeve veel beter. Dus werd na een paar jaar bijna alleen nog maar in de beide achterste kamers ontgonnen die in de loop der tijd werden uitgebreid tot 150 m2 en 115 m2. Door de toenemende hoogte van de kamers werden er twee stortschachten aangelegd die praktisch behouden zijn gebleven.Op de tegenovergelegen zijde van het dal ligt de enorme steenberg van de voormalige grote mijn Kesselstatt met de groeven Arthur, Friedrich, Margareta en de Neue Stollen. In 1934 begon men op de steenberg met de bouw van een mijnschacht, de Gabrieleschacht. Deze schacht werd tot een diepte van 80 meter gedreven en vormde zo een diepbouwcomplex onder de beek, de Nosserbach. Deze schacht werd overwegend gebruikt voor materiaal- en leisteentransport. De mijnwerkers bleven via de groeven zelf de mijn binnengaan.

Groeve Kobenbach en Mattes-Stollen

Verder dalopwaarts komen we langs de voet van een steenberg, de Vogelsberg-Halde, en bereiken we de groeve Kobenbach.De ca. 40 m achter de toegangsopening naar rechts afbuigende hoofdgalerij liep bij de bocht weliswaar door een minieme leisteenlaag maar kwam daarna alleen maar door loos gesteente.

De eerste exploitanten vergrootten vervolgens de kleine kamer bij de bocht en werkten rechtstreeks naar een zeer grote, rijke laag toe waardoor de eerste kamer ontstond. In de latere bedrijfsfasen werden er nog andere kamers van indrukwekkende afmetingen aangelegd. Tijdens de laatste opmeting van de groeve in 1989 werd een 5e kamer gevonden. Door deze nog verder naar links gelegen kamer is een rondgang mogelijk door de 3e en 4e kamer weer terug naar de 2e kamer. Een eveneens niet in het mijnplan opgenomen transport- en stortschacht, die in 1990 ontdekt werd, laat nog een andere, vanuit de verdieping naar rechts leidende galerij zien. Deze groeve heeft geen watertoevoer en is tamelijk droog.Onder de groeve Kobenbach ligt een tegenwoordig dichtgegooide galerij, de Mattes-Stollen, van waaruit ooit een luchtschacht tot in Kobenbach gepland was; deze werd echter nooit gerealiseerd. Deze schacht was bedoeld voor een betere ventilatie van de groeve Kobenbach. Een steenberg, de Mattes-Halde, bedekt de bodem van het dal over de volle breedte. Een beek, de Nossernbach, stroomt hier door de Mattes-Halde, waarbij zanderige en leemachtige sedimenten achterblijven. De steenbergen van de Mattes-Stollen en van de groeve Kobenbach liggen deels over elkaar heen en vormen zo een interessant steenberglandschap.

Hofgroeve

Na een niet al te zware klim bereiken wij op een open plateau de 80 m boven de bodem van het dal gelegen Hofgroeve.Dit is de jongste dakleisteengroeve in het Nossertal en deze werd met grote mijnbouwkundige deskundigheid aangelegd. De in de ondergrondse werken geplaatste stapelmuren zijn net als de stortschacht in perfecte staat. Ook in deze groeve is een rondgang door de laatste vier kamers mogelijk. De deels zeer hoge kroonwinningsdelen zijn via perfect aangelegde leistenen trappen te bereiken. Voor de groeve zijn aan de linkerkant nog de overblijfselen van het voormalige kloofgebouw te zien waar de gewonnen blokken leisteen verder verwerkt werden. De groeve ligt op een hoogte van 350 m boven NAP. Vanaf de steenberg heeft men een geweldig uitzicht op de bossen van het Nossertal en op het tegenovergelegen silhouet van het voormalige mijnplaatsje Thomm.

Steengroeve Vogelsberg

Na enkele meters bergaf door een bos van beuken en wintereiken bereiken wij de indrukwekkende leisteengroeve Vogelsberg.

Dit was in tegenstelling tot de leisteenmijnen van Fell een open groeve waarin materiaal voor het bouwen van muren werd gewonnen. De volumieke massa die in de ongeveer 60 m hoge en 100 m diepe, trapvorming aangelegde groeve werd gewonnen, zou genoeg moeten zijn om een ongeveer 200 km lange wijnbergmuur mee te bouwen!

Terwijl hoogwaardige dakleisteen nadat deze ondergronds gewonnen is, nog vochtig gekloofd en bewerkt moet worden, is het winnen van grove brokstukken om muren mee te bouwen zonder meer in open groeven mogelijk; deze hoeven namelijk niet in dunne platen gekloofd te worden. Ook de wijze van winning is fundamenteel anders dan in de ondergrondse groeven: Om de leisteen uit de laag los te maken werd in de mijnen in eerste instantie los buskruit gebruikt. Dit heeft bij een gemiddelde detonatiesnelheid van slechts ongeveer 300 m/s namelijk een eerder schuivend effect. Zo kan er geschoten worden en blijft het gesteente toch zo veel mogelijk gespaard. Daarentegen wordt in open steengroeven bij het winnen van grover gesteentemateriaal met brisante springstoffen gewerkt (“geschoten”). Deze springstoffen hebben detonatiesnelheden van 2000 m/s en meer. In de dagbouw in deze streek werd meestal Donarit of Ammongelit gebruikt.

Aan de linkerkant van de steengroeve bevindt zich nog de “goot” waarmee de gewonnen stenen op vrachtwagens werden geladen. De stenen werden met heftrucks boven gestort en gleden zo direct op de laadvloer van de beneden wachtende vrachtwagens. Aan de zijde van het dal bevindt zich de enorme steenberg van niet gebruikt materiaal die bijna tot aan de bodem van het dal reikt.

Met de stenen uit deze steengroeve werden talrijke huizen en in het bijzonder wijnbergmuren in de wijde omgeving gebouwd. Steengroeve Vogelsberg is naast steengroeve Thommerberg een van de grootste steengroeven in de regio. In de ontsluitingen (in het bijzonder in het linker gedeelte) zijn zeer duidelijke plooistructuren in de leisteen te zien. Vanaf de steenberg hebt u een fraai uitzicht op de tegenovergelegen Thommerberg.

Groeve Vogelsberg II

Steenachtig en steil bergaf komen we bij de volgende galerijmond, groeve Vogelsberg 2.
Deze groeve is de jongste van de beide leisteengroeven op concessieterrein Vogelsberg. De geschiedenis van deze groeve voor 1955 is niet meer te achterhalen omdat het archief verloren is gegaan. In strijd met het ambtelijke mijnplan werden in deze groeve in totaal drie kamers aangelegd.Vanwege de geringe afmetingen van de kamers moet ervan worden uitgegaan dat er geen goede leisteenlaag werd aangetroffen en dat het gehele bedrijf van deze groeve daarom waarschijnlijk nauwelijks rendabel is geweest. Ook de twee kamers die later zijn ontstaan, hebben slechts kleine afmetingen. Een ander bewijs voor het feit dat de ontginning hier niet lonend was, is het ontbreken van een duidelijke steenberg voor de groeve. Deze groeve heeft een zeer fraaie galerijmond!

Groeve Vogelsberg I

Vlakbij ligt de tweede groeve op dit concessieterrein: groeve Vogelsberg 1.

Van deze groeve, die met zekerheid een van de oudste groeven in dit dal, het Nossertal, is, zijn in de archieven geen documenten meer bewaard gebleven. Ook bestaat er op de afdeling mijntoezicht in Koblenz geen mijnplan; het complex werd daarom in 1992 opgemeten door de Forschungsgesellschaft Bergbau- und Bergwissenschaften Trier in samenwerking met vaklieden van Saarbergwerke AG Saarbrücken.

De exploitanten hebben met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de groeve alleen voor een tweede keer oppervlakkig ontgonnen. Deze groeve heeft extreem lage galerijen. Dit wijst op de hoge leeftijd van deze groeve omdat de galerijen vroeger zo laag en smal mogelijk werden aangelegd om zo min mogelijk werk te besteden aan het drijven van de galerijen. Omdat toentertijd de 50 kilo zware leistenen gebukt op de rug de groeve uit gedragen werden, waren hogere/bredere galerijen niet nodig. Dit gebukt sjouwen met stenen werd aan het einde van de 19e eeuw bij wet verboden.

DE BEZOEKRSMIJN

Groeve Barbara: de uitgang van de bezoekersmijn.

Deze groeve, genoemd naar de beschermheilige van de mijnwerkers, loopt met de hoofdgalerij onder de leisteenlaag van de daarboven groeve Hoffnung. Met inachtneming van de loodrechte (verticale) veiligheidsafstanden werd zodoende gericht op dezelfde laag gewerkt. De hoofdkamer werd steil omhoog tot op 4,5 m van de groeve Hoffnung gedreven. De hooggelegen winningsdelen konden uitsluitend via omhoog voerende leistenen trappen worden bereikt. De gewonnen leisteen werd door een dubbele stortschacht op de galerijvloer gestort en daar in de transportwagens geladen. Door een steeds hogere winningshoogte ontstonden er luchtproblemen en de exploitant diende herhaaldelijk verzoeken in om een luchtschacht door te mogen slaan naar de – op dat moment reeds stilgelegde – groeve Hoffnung voor circulatie van verse lucht. Deze geprojecteerde luchtschacht werd echter nooit gerealiseerd. In de Barbara bevindt zich met 30 m hoogte waarschijnlijk de hoogste kamer in het Nossertal, de zogenaamde dom.

 

Het soepdragerspad.

Links naast de mijn loopt een steil pad omhoog naar de ingang van de bezoekersmijn. Over dit pad liepen vroeger de kinderen die hun vaders, die in de mijn werkten, tegen de middag het eten in zogenaamde gamellen brachten. In het begin werd gedoogd dat ze daarvoor iets eerder van school weggingen, maar later werd dit verboden.

 

Groeve Hoffnung: De ingang van de bezoekersmijn.

De geschiedenis van de groeve Hoffnung kan tot 2 eeuwwisselingen geleden worden nagegaan. Deze groeve was in bedrijf tot in de late jaren 70 van de vorige eeuw. In de groeve Hoffnung werden in totaal vier lagen aangesneden. In het bijzonder de tweede en derde laag bleken omvangrijk te zijn en werden zeer vakkundig met meerdere rolschachten ontgonnen. Het railnet in de groeve Hoffnung is nog in ruime mate intact. Een lijn (Engelse rails, 600 mm – spoor) loopt uit de galerij via de steenberg nog tot aan de stortplaats. Op de steenberg staat nog een draaibare kieplorrie. Het water van de groeve wordt via een watergoot (geul in de vloer van de mijngang) gelost (verzameld en afgevoerd). Dit wordt gebruikt als watervoorziening van het informatiecentrum en voor de beide bronnen voor de groeve.De Hoffnung was de laatste groeve die in Fell werd gesloten. De laatste exploitant, Nikolaus Becker uit Fell (vanwege zijn toenmalige werk als schietmeester “opa Boem” genaamd), won in het familiebedrijf in de slotfase van de groeve nog hoogwaardige leisteenplaten en leistenen sierstenen.

Walli-mijngang

Na een korte afdaling via de toegangsweg naar de bezoekersmijn brengt een korte wandeling (let op het bord!) ons naar rechts langs de bovenste rand van een steenberg bij de Walli-mijngang.

Deze groeve ligt iets afgelegen ongeveer 70 m van de groeve Barbara op hetzelfde niveau en is een van de mooiste mijngangen in dit dal, het Nossertal. Deze mijngang is slechts ca. 8 m diep en werd toen – om onbekende redenen – opgegeven. Deze mijngang lijkt relatief jong te zijn. Hij is niet verder gekomen dan het stadium van exploratiemijngang. In oorkonden duikt deze mijngang voor het eerst op in de jaren 30 van de vorige eeuw in een “mijnplan” (kaart) van de groeve Hoffnung waarop de ingang van deze mijngang aangeduid was met “Walli”. Ook de herkomst van de naam “Walli” is onduidelijk (Valentijn? Walter?).

U kunt hier zelf op ontdekking gaan. Een zaklamp is daarbij heel handig. Met veel geluk treft u hier slapende vleermuizen aan. Raak deze niet aan en schijn er ook niet met uw zaklamp op!

Groeve Eichbaum II

Langs de voet van een grote steenberg komen we bij het belangrijkste concessieterrein aan de Feller kant van het Nossertal.

Enkele meters voor groeve Eichbaum I ligt de opening van groeve Eichbaum II. De mijngang Eichbaum II was jarenlang bedolven onder het puin van de bovengelegen steenberg en werd pas in de zomer van 1999 weer blootgelegd. Na voorbereidende werkzaamheden van de gemeente Fell hielp ook een graafmachine van de Dr. Arnold Schäfer Gruppe uit Saarland bij het vrijmaken van de ingang van deze mijngang in de zomer van 1999.

Groeve Eichbaum I

Eichbaum I was met een totale lengte van 600 m en 16 kamers de met afstand grootste mijn in Fell. Deze groeve wordt voor het eerst in 1850 in oude documenten genoemd. De vroegere exploitanten zijn nu echter niet meer te achterhalen en ook de geschiedenis van deze groeve is pas vanaf ongeveer 1920 te herleiden.

In deze groeve werd de rijkste laag op deze locatie ontgonnen. Er ontstonden in de loop van de tijd op dit concessieterrein in totaal 7 tunnelmijnen. Een hiervan, de Gessinger-Stollen, ligt onder de Eichbaum en de andere, Jakobsgrube, Alte en Neue Konzergrube, Marnach en een andere tunnelmijn liggen erboven. In de jaren vijftig van de vorige eeuw werd door de exploitant, de rijksgraaf Kesselstatt, voor de nieuwe ingang van groeve Eichbaum zelfs een mijnschacht gedolven; dat was de Graf-Franz-Gedächtnisschacht, die tot op een diepte van 60 m onder de dalbodem liep en die doorgeslagen moest worden naar de grote leisteengroeve van Kesselstatt in Thomm.

Vanwege sterke uitholling van deze berg stroomde er dusdanig veel water in de Eichbaum dat ook het diepgelegen tunnelsysteem, in combinatie met de beek, de Nosserbach, onderliep. Naar de groeve Eichbaum stroomt ook nu nog het water van alle hoger gelegen groeven; daar komt nog het water van de groeve Schürzig bij. Dit water wordt volledig door de ongeveer 25 m diepe blinde schacht tussen Eichbaum en de Gessinger-Stollen afgevoerd. Het achterste gedeelte van de Gessinger-Stollen is daarom alleen met boten bevaarbaar. Vanwege onvoldoende veiligheidsafstanden tussen de afzonderlijke groeven ontstonden er in de berg zware instortingen. De toestand van de Eichbaum is daarom nu niet meer over de hele lengte vast te stellen omdat veel van de kamers die zo groot waren als sporthallen, volledig verwoest zijn.

Groeve Schürzig

Een klein stukje verder het dal uit langs de grootste steenberg op het grondgebied van Fell komen we bij de groeve Schürzig.

De leisteenmijnbouw op dit concessieterrein kan aan de hand van de boven de groeve gelegen Scheuergrube tot ongeveer 1808 herleid worden. De mijn Schürzig werd echter gericht aangelegd om de diepere rechts in de berg liggende laag van de aangrenzende mijn Eichbaum te bereiken omdat de exploitant hiervan vanwege de veldgrens maar tot een bepaald punt mocht ontginnen.

Om deze laag – een van de rijkste lagen van het Nossertal – te kunnen bereiken, werd de relatief lange hoofdgang vlot gedreven en vanaf ongeveer 1915 kon de mijn hoogwaardige daklei leveren. In de bloeiperiode van deze groeve tot ongeveer het begin van de jaren 50 van de vorige eeuw werkten hier van tijd tot tijd zelfs 40 mijnwerkers. Onder de Arbeitsgemeinschaft Prümm-Sebastiani-Müller ontstond in de tweede bedrijfsfase een ondergrondse verdieping die door een schuin lopende mijngang te bereiken is. Een van de beide kamers van deze ondergrondse verdieping werd na het stilleggen van de mijn Eichbaum doorgeslagen waardoor het toestromende water afgevoerd kon worden. Deze groeve heeft een blinde schacht die naar de volgende, hoger gelegen groeve leidt.

Er stroomt echter ook nu nog tamelijk veel water naar deze groeve. De groeve was oorspronkelijk in combinatie met de groeve Eichbaum als bezoekersmijn bedoeld, maar dat bleek na grondig onderzoek te onveilig. Het project heeft men daarom voor wat betreft deze groeven laten vallen. Op de steenberg van deze groeve staan enkele lorries uit de mijnbouw van Thüringen; sporen, rails, luchtschachten (buizen voor het kunstmatig ventileren van groeven door middel van ventilatoren) en sinds 2012 een schuilhut die qua vormgeving past bij het voormalige kloofgebouw.

Margarethen-bron

Vlak achter de Groeve Schürzig ligt een klein bos, het Margarethenwäldchen, hier voedt een beekje de Margarethen-bron.

Gemetseld van leisteen, bestaat de achterwand uit een door schieten (opblazen) gewonnen blok leisteen. Het schietgat met de concentrische explosietrechter is linksboven nog heel goed te zien. Het “zachte” schieten met buskruit zorgt ervoor dat de leisteen alleen loskomt (“schuivend” effect) en dat deze niet in stukken uiteenvalt. Direct in het centrum van de explosie wordt de leisteen echter wel vernietigd waarbij in het breukvlak dan meestal de karakteristieke explosietrechter en vaak ook de “boorpijp” zichtbaar wordt. In de leisteen is de vroegere sedimentaire gelaagdheid (lichte lijnen in het gesteente) heel goed te zien, die praktisch loodrecht op de schistositeit staan.

Voor de wandeling van 5 km lopen we nu bergaf het dal in naar de volgende groeve. De wandeling van 7,5 km gaat rechtdoor door de wijnbergen naar de informatiepunten 1-6.

Onderste groeve Schürzig

Vanaf de Margarethen-bron lopen we over een asfaltweg omlaag naar het dal en maken dan weer een scherpe bocht naar links het bos in. Wij blijven de hele tijd in het dal en bereiken onder de steenberg van de Schürzig uiteindelijk de onderste groeve Schürzig.

Over deze groeve is nauwelijks iets bekend. Noemenswaardige ontginning heeft er in de 40 m lange groeve waarschijnlijk nooit plaatsgevonden (nauwelijks steenbergmateriaal). Mogelijkerwijze werd deze mijngang als “afvoergang” gedreven, dat wil zeggen dat hij primair niet bedoeld was voor ontginning maar voor afvoer van het water uit de hierboven gelegen mijnen op concessieterrein Schürzig.

Gräflich von Kesselstatt’sche betonfabriek

Verder rechtdoor komen we weer op de bekende weg onder de steenbergen. Deze weg leidt ons weer naar het startpunt van onze wandeling en tevens naar het laatste hoofdstuk in de mijnbouwgeschiedenis van Fell.

Het puin bij het drijven van de mijngangen en in het bijzonder het afval bij het kloven en verwerken door meerdere boven elkaar gelegen mijnen vormde dit unieke terrasvormige steenberglandschap. Hoger gelegen steenbergen liggen deels over lager gelegen steenbergen heen en vormden bij tijd en wijle een gevaar voor de lager gelegen ingangen van de mijngangen. Stortplaatsen van leisteen vormen voor de van warmte houdende (en beschermde!) hagedissen ideale leefomstandigheden. Op de meeste steenbergen in dit dal, het Nossertal, leven intussen hagedissen. Op zonnige dagen kan men de in een grote populatie levende hagedissen observeren, hoe ze ritselend en knisterend over de steenbergen springen. De steenbergen mogen daarom niet betreden worden!

Beneden in het dal is het terrein van de voormalige Reichsgräflich von Kesselstatt’schen betonfabriek te zien. Op de foto rechts staat de Kesselstatt’sche betonfabriek in jaren vijftig van de vorige eeuw (ca. 1955) met op de achtergrond de steenbergen waar we net doorheen zijn gewandeld.

In deze zogenaamde betonfabriek werd het steenbergmateriaal in een breekmolen tot leisplit gemalen, met cement vermengd en tot metselstenen verwerkt. Omdat de olie die het bij het malen uit de leisteen komt, de steen op natuurlijke wijze tegen water “impregneerde” werden deze stenen bij voorkeur gebruikt voor het bouwen van kelders. Vandaar ook de naam kelderstenen. Na de achterwaartse winning van de steenbergen moest er in de steengroeve Thommerberg worden gebroken om de betonsteenfabriek van materiaal te kunnen voorzien. De leisteen werd via een rangeerheuvel van de Thommerberg naar de betonsteenfabriek getransporteerd.

In de laatste jaren van de keldersteenproductie werden er uiteindelijk in plaats van leisteen kunstmatig geproduceerde kleikorrels gebruikt, een licht, poreus kleigranulaat.

De in het begin van de jaren 50 van de vorige eeuw opgerichte betonfabriek werd uiteindelijk in de zomer van 1999 gesloopt.

Informatiepunten 1-6

1. Parkeerplaats “Mijnwandelpad”

Bachstrasse met informatiebord  (volledige overzichtskaart van het Mijnwandelpad).

2. De “Feller Burg”

Bij deze op een uitstekende rots gelegen burcht, de “Feller Burg”, gaat het om een voormalig verdedigingswerk van de Maximiner, een “door muren, steile helling, twee beken, de Nossererbach (…) en de Fellerbach (…) beschermd groot landgoedcomplex in de vorm van een handelsburcht.” In totaal is nog ongeveer 150 m verdedigings- en ringmuur behouden gebleven. Ook behouden is de burchtpoort (zuidpoort; te bereiken via de Burgstrasse) van rood zandsteen in de klassieke pilasterarchitectuur van het einde van de 18e eeuw en een imposante 12 m hoge wijnkelder (in particulier bezit).

3. De Bergmannstraße

Über diese Straße zogen noch bis in die 60-er Jahre die Feller “Leyenbrecher” in ihre Gruben im Nosserntal. Auch zu sehen ist hier die vielfältige Nutzung von Schiefersteinen für den Haus- und Mauerbau.

4. Linke Häuserzeile am Ortsausgang

Via deze straat trokken nog tot in de jaren 60 van de vorige eeuw de “leisteenbrekers” uit Fell naar hun groeven in het Nosserntal. Ook het veelsoortig gebruik van leisteen voor huizen en muren is hier goed te zien.

5. Blok leisteen met ingebeiteld Mijnwandelpad

De blok heeft de vorm van een enorme leisteenplaat (“linkse schublei”) voor de Oudduitse dekking. Sedimentatielaag en schistositeitlaag (kloofvlak) zijn overigens onafhankelijk van elkaar omdat deze in verschillende geologische tijdperken zijn ontstaan, wat aan de “draadrichting” in deze leisteenplaat heel mooi te zien is.

6. Barbara-grot

De heilige Barbara (feestdag: 4 december) is de beschermheilige van de mijnwerkers, steenbrekers, brandweerlieden en architecten. Ze wordt meestal afgebeeld met de symbolen bijbel (standvastigheid in het geloof), toren met drie vensters (Drievuldigheid), palmblad (teken van de overwinning van het kwade) en de kelk (martelaarschap) en wordt van oudsher ook door de mijnwerkers in Fell aanbeden. Voor de ingang van de mijngang baden de mijnwerkers tot de Heilige Barbara voor bescherming bij hun zware en gevaarlijke werk. De in de rots uitgekapte Barbara-grot vormt een gestileerde mijn met een (van leistenen gemetselde) ingang.